Er zijn maar een paar lidwoorden:
→DE
→HET
→EEN
Aan de muur hangt een schilderij.
Het schilderij hangt aan een spijkertje.
Mijn vader heeft het spijkertje krom geslagen.
→DE
→HET
→EEN
Aan de muur hangt een schilderij.
Het schilderij hangt aan een spijkertje.
Mijn vader heeft het spijkertje krom geslagen.
de koe
het schaap een huis het eitje het programma |
het jasje
een boom een schoen het mannetje de weektaak |
een vliegtuig
de herdershond het straatje een kind het schip |